Jeder dieser Orte hat seine ganz eigene (Tödden-)Geschichte, die Sie in ihren Bann ziehen wird.
Das Fachwerkhaus in der Bachstraße 10 stammt aus der Zeit um 1750. In diesem Haus gründete der Leinenhändler Johann Heinrich Sweering 1818 eine Großhandlung für Leinen. Sein gleichnamiger Sohn erkannte um Mitte des 19. Jahrhunderts die Zeichen des beginnenden Industriezeitalters und gründete 1857 als einer der ersten Fabrikanten im Münsterland eine mechanische Weberei.
Adresse: 49477 Ibbenbüren, Bachstraße 14
Das Stadtmuseum ist in einer gründerzeitlichen Villa untergebracht. Sie wurde 1892 vom Zimmermann Julius Hövel für seinen Bruder Bernhard erbaut, der sein Vermögen als Textilhändler in Mecklenburg verdiente. Die Villa Hövel entstand im Zeitgeist des Historismus, der Baustile und Dekorationsformen verschiedener historischer Epochen aufgriff. Das heutige Stadtmuseum zeigt diese Stileinflüsse nicht nur am reich verzierten Außenbau, sondern auch in einer Reihe von originalgetreu erhaltenen Prunkräumen mit aufwendigen Fußbodenbelägen und Wandverkleidungen sowie Möbel und Accessoires.
Adresse: 49477 Ibbenbüren, Breite Straße 9
Im früheren Töddendorf Hopsten stehen noch heute viele alte Kaufmannshäuser, deren vornehmer Baustil noch heute den Lebensstil der Tödden zum Ausdruck bringt. Das Haus Marktplatz 2 besitzt über der Haustür ein aufwendig geschnitztes Türoberlicht im Rokoko-Stil des 18. Jahrhunderts. Eine Querdiele mit einem Einfahrtstor zur Straße zeigt das Haus Gustav-Lampe-Straße 3. Der rechte Gebäudeteil mit dem mehrfach vortragenden Fachwerkgiebel stammt noch aus der Zeit um 1780. An der Bunte Straße stehen noch mehrere stilvolle Villen aus dem späten 19. Jahrhundert. Hier richteten sich die Tödden nach ihren vielen Handelsreisen ihre Altersruhesitze ein. Das Fachwerkhaus Bunte Straße 24 war einst eine beliebte Weinschänke der Tödden.
Viele Töddenhäuser in Schapen stehen entlang der alten Handelsstraße von Hopsten nach Lingen. Im Bereich des Marktplatzes errichteten der Kaufmannssohn Johann Heinrich Vaal und seine Frau Clara Taabe um 1820 das Haus der heutigen Gaststätte Rosken.
Das Nachbarhaus Am Markt 3 entstand 1834 als Sitz des Kaufmanns Bernhard Josef Vaalmann.
Das gegenüberliegende Haus Am Markt 5 erbauten 1875 Mitglieder der Töddenfamilie Cromme, deren Stammhof sich nördlich der Handelsstraße befindet.
Die Kaufmannstochter Christina Vaal und ihr Ehemann Dr. med. Heinrich Düring bauten sich 1836 das Haus Beestener Straße 5 als Putzbau im klassizistischen Stil. Der geometrisch angelegte Garten mit Buchsbaumeinfassungen ist typisch für Töddenfamilien. Der Hauseingang zeigt die vornehme Wohnkultur der Kaufleute.
Erbauer des Töddenhauses Kemler, Hopstener Straße 4, waren 1801 der Kaufmann Franz Jacob Kemler und seine Frau Maria Catharina Vaalmann. Es war das erste reine Wohnhaus in Schapen. Im großzügig angelegten Fachwerkhaus Koppelweg 4 mit breiter Gartenfront wohnte um 1780 der Tödde Jan Gerd Vaalmann, der auch „der Millionär“ genannt wurde.
Das Töddenhaus Wullmoor, Im Torschlag 2, errichteten 1819 der Kaufmann und Müller Heinrich Vaalmann und seine Frau Anna Christina Huilmann auf einem ererbten Kotten des Hofes Cromme.
Elke plaats kent zijn geheel eigen (Tödden-)geschiedenis, die je beslist in haar ban zal trekken.
Het vakwerkhuis aan de Bachstraße 10 stamt uit de tijd rond 1750. In deze woning richtte de handelaar Johann Heinrich Sweering in 1818 een groothandel in linnen op. Zijn gelijknamige zoon beleefde halverwege de 19de eeuw de beginfase van de industrialisatie en richtte in 1857 als een van de eerste fabrikanten in het Münsterland een mechanische weverij op.
Adres: 49477 Ibbenbüren, Bachstraße 14
Het stadsmuseum is gehuisvest in een 19e-eeuwse villa. De timmerman Julius Hövel bouwde de villa in 1892 voor zijn broer Bernhard, die zijn geld als textielhandelaar in Mecklenburg verdiende. De villa Hövel werd gebouwd in de tijd van het historisme en bevat bouwstijlen en decoratievormen uit verschillende tijdperken. Het huidige stadsmuseum vertoont deze stijlkenmerken niet alleen door de rijk versierde voorgevel, maar ook met een groot aantal in originele staat behouden pronkkamers met luxueuze vloerbedekking, wandkleden, meubels en accessoires.
Adres: 49477 Ibbenbüren, Breite Straße 9
De Töddenkoopman Joseph Wilhelm Veerkamp verkreeg tijdens de Franse tijd rond 1800 veel welvaart. Volgens geschriften was hij de aanvoerder van een smokkelorganisatie, die de Franse douanebeambten steeds te snel af was. In 1808 gaf Veerkamp een Nederlandse architect de opdracht om tegenover de kerk een statig herenhuis te bouwen. Het massieve gebouw met twee verdiepingen en classicistische stijlelementen was destijds absoluut het mooiste huis van Hopsten. De villa Veerkamp wordt tegenwoordig gebruikt als burgercentrum van de gemeente Hopsten.
In de voormalige Töddengemeente Hopsten vind je ook nu hier en daar nog oude koopmanshuisjes, waarvan de deftige bouwstijl de leefstijl van de Tödden weerspiegelt. Het huis aan de Marktplatz 2 heeft boven de huisdeur een opvallend gebeeldhouwde buitenlamp in rococostijl uit de 18de eeuw. Het huis aan de Gustav-Lampe-Straße 3 heeft een brede hal met toegangspoort naar de straat. De rechterkant van het gebouw, met een opvallende vakwerkgevel, stamt nog uit de tijd rond 1780. Langs de Bunte Straße staan meerdere villa’s uit eind 19de eeuw. Deze dienden als seniorenverblijf voor de Tödden na hun vele zakenreizen. Het vakwerkhuis aan de Bunte Straße 24 was ooit een populair wijnhuis van de Tödden.
Hof Holling was een van de oudste en grootste boerderijen van Hopsten. In de 19de eeuw trouwde Hermann August Brenninkmeyer uit de C&A-dynastie met de erfgename Anna Maria Mathilde Holling. In 1963 werd de oude boerderij uit 1787 opnieuw gebouwd in de stijl van een grote hallenhuisboerderij en ingericht als hotel.
Het landhuis werd in 1734 door de groothandelaar Hermann Pogge gebouwd. De erfgename Henriette Pogge trouwde met de vermogende koopman Josef Wilhelm Veerkamp. Zo kwam het landhuis in handen van de Töddenfamilie Veerkamp, die in de tijd rond 1800 tot de grootste kooplieden van het dorp behoorde. In 1848 werd het huis aangekocht door de koopman Theodor Werner Nieland. Hij zette een manufacturenhandel op en bouwde in 1849 een stokerij. In het huis zijn de oude vestibule, de voormalige verkoopruimte, en de ruime woonkeuken behouden gebleven. De „blauwe zaal“ pronkt met een waardevol saloninterieur uit de 19de eeuw.
Vier grote stenen zeilboten markeren sinds een aantal jaar de rotonde op de weg van Rheine naar Hopsten. De boten herdenken de Tödden Johann en Dietrich Teeken, die tijdens een zakenreis op de Zuiderzee in Nederland in scheepsnood raakten. Het monument verbindt motieven uit de geschiedenis van Hopsten met een modern pleinontwerp.
De gebroeders Teeken uit Hopsten waren rond 1690 tijdens hun reis over de Zuiderzee in scheepsnood geraakt en bouwden als dank voor hun wonderlijke redding een gebedshuis voor de heilige Anna. In 1728 werd het kleine gebedshuisje uitgebouwd tot kapel en rond 1848 werd het door de pastoor Baron von Kettler uit Hopsten, de latere bisschop van Mainz, op grote schaal uitgebouwd. De kapel is een officieel bedevaartsoord van het bisdom Münster en ook tegenwoordig nog steeds de bestemming van vele bedevaarders.
Veel Töddenhuizen in Schapen staan langs de oude handelsweg tussen Hopsten en Lingen. Rondom het marktplein bouwden de koopmanszoon Johann Heinrich Vaal en zijn vrouw Clara Taabe rond 1820 de woning van de huidige herberg Rosken.
Het naastgelegen huis aan Am Markt 3 werd in 1834 als verblijf van de koopman Bernhard Josef Vaalmann gebouwd.
Het tegenover gelegen huis aan Am Markt 5 is in 1875 gebouwd door leden van de Töddenfamilie Cromme, diens landgoed (tegenwoordig Hof Winterring) zich ten noorden van de handelsweg bevindt.
De koopmansdochter Christina Vaal en haar man dr. Heinrich Düring bouwden in 1836 de woning aan de Beestener Straße 5, voorzien van pleistermortel en gebouwd in classicistische stijl. De geometrisch aangelegde tuin met een rij buksbomen is typerend voor een Töddenfamilie. De huisingang weerspiegelt de deftige wooncultuur van de kooplieden.
De eigenaren van het in 1801 gebouwde Töddenhuis Kemler, Hopstener Straße 4, waren de koopman Franz Jacob Kemler en zijn vrouw Maria Catharina Vaalmann. Het was het eerste uitsluitend voor bewoning gebouwde huis in Schapen. In het ruime vakwerkhuis aan de Koppelweg 4 met een brede voortuin woonde rond 1780 de Tödde Jan Gerd Vaalmann, ook wel „de miljonair“ genoemd.
Het Töddenhuis Wullmoor, aan Im Torschlag 2, werd in 1819 op een geërfd stuk grond van het landgoed Cromme gebouwd door de zakenman en molenaar Heinrich Vaalmann en zijn vrouw Anna Christina Huilmann.
De Tödden-kooplui hechtten grote waarde aan een goede opleiding voor hun zonen, vooral op het gebied van schrijven, rekenen en boekhouden. Goed opgeleide leerkrachten waren destijds echter moeilijk te vinden. Daarom haalde de koopman Jan Heinrich Vaal in 1843 de leraar Christian Hüberts uit het Nederlandse Harderwijk naar Schapen om privéles aan zijn kinderen te geven. De leraar trouwde niet veel later met een boerendochter uit Schapen en zette in de woning van zijn schoonvader een succesvolle particuliere school op. In 1972 verhuisde de school om politieke redenen naar Hopsten en bestaat daar nog steeds. De gebouwen in Schapen zijn overgenomen door het Christophoruswerk uit Lingen en dienen tegenwoordig als zorg- en wooninstelling.
Het oude parochiehuis is een belangrijk monument binnen de gemeente Schapen en dient tegenwoordig als ontmoetingscentrum voor burgers. Vlakbij het oude vakwerkhuis bevinden zich ook een historische brouwerij en een oude dorpssmederij. Op de bovenste verdieping is door de buurtvereniging Schapen een tentoonstelling over de geschiedenis van de reizende koopmannen met veel interessante tentoonstellingsstukken opgezet.
De oudste delen van het Töddenhuis Urschen stammen uit het jaar 1512; sinds 1570 is dit huis volgens oorkondes in het bezit van de koopmansfamilie Möller, ook wel Urschen genoemd. De familie Urschen had een intensieve handelsrelatie met het Nederlandse Groningen. In de 18de eeuw werd het huis uitgebreid verbouwd. In de jaren 2011, 2012 en 2013 werd het monumentale gebouw gerestaureerd. Tegenwoordig dient het als gemeentekantoor en streekhuis.
Rond 1830 liet de vermogende Töddenhandelaar Eberhard Pott het statige koopmanshuis aan de Markt bouwen. De familie Pott hield zich sinds de periode rond 1700 bezig met de textielhandel in Nederland en richtte tevens een bedverenfabriek op, waarvan het productiegebouw in de Grulandstraße behouden is gebleven. Pott behoorde in de 18de eeuw tot een van de rijkste kooplieden van het graafschap Lingen. Op de bovenverdieping bevond zich aan de achterzijde een grote salon, de zogenaamde „Töddenkamer“. Het interieur uit de tijd rond 1850 - meubilair en schilderijen – is hier volledig bewaard gebleven.
De hoekige oude vakwerkhuisjes aan de Markt vormden ooit het hart van het Töddendorp Recke. Na een brand in 1748 werd het huis aan de Wieboldstraße 3 door de landvoogd Limberg opnieuw opgebouwd. De inscriptie in de balken uit 1820 van het huis aan de Wieboldstraße 4 herdenkt de Töddenfamilies Lünnemann en Brandligt. De herberg „Altes Gasthaus Greve“ was een oude stamkroeg van de Tödden en diende tijdens de Franse tijd als verblijf van de „Maire“ (= burgermeester) Lünnemann. In 1864 nam de familie Greve de herberg over, die niet veel later uitgebreid werd met een bakkerij.
Voor de herberg Greve staat het monument van de Tödde Benediktus Huster. De Husters waren een oude koopmansfamilie en bezaten aandelen in meerdere bedrijven in Sleeswijk-Holstein. De drie gebroeders Huster schonken het bezit aan de kerkgemeenschap van Recke voor de bouw van een ziekenhuis, tegenwoordig het senioren- en verzorgingscentrum, diens naam „Haus St. Benedikt“ aan de koopman Benediktus Huster herinnert.
Een typisch Töddenhuis uit de tweede helft van de 19de eeuw is Haus Weller aan de Hauptstraße 24 in Recke. De gebroeders Weller bezaten bedrijven in Wolvega, Zwolle en Heerenveen. Het huis werd in 1872 gebouwd als deftig woonhuis door het echtpaar Eugen en Amalie Weller. Het huis is niet in de traditionele vakwerkstijl gebouwd zoals de andere Töddenhuizen, maar is gebouwd naar het voorbeeld van een riante burgervilla.
Het huis Strübbe, Hauptstraße 36, was vroeger de woning van de oorspronkelijk uit Mettingen stammende Töddenfamilie Meyknecht. De familie was al sinds 1700 actief in de linnenhandel en deed in de 18de eeuw ook zaken in Pruisen.
De in classicistische stijl gebouwde woning werd rond 1880 door een Nederlandse architect verbouwd. Daarbij ontstond het buitengewone mansardedak.
Het statige woonhuis van de veehandelaar Nospickel aan de Hauptstraße 19 was vroeger de woning van de Töddenkoopman Franz Gerdemann. Hij kwam uit een grote koopmansfamilie in Hopsten en Recke. Meerdere familieleden runden gezamenlijk de handelsfirma Gerdemann in Holstein en zorgden voor regionale welvaart in de tijd van het Franse continentaal stelsel van Napoleon.
De villa Voß is een groot en prachtig seniorenverblijf dat een rijke koopman in de 19de eeuw in zijn woonplaats liet bouwen. De familie Voß hield zich al vanaf de 17e eeuw bezig met de linnenhandel in Nederland. In de jaren 1910 en 1925 werd de villa meermaals verbouwd en uitgebreid. 1960 verkocht de familie Voß de villa aan de franciscanenorde. Het monumentale gebouw dient sindsdien als convent van de ‘Padres’, die het naastgelegen Comenius-college en het instituut voor Braziliëkunde van de franciscanen leiden.
Het huis Telsemeyer was ooit eigendom van de firma Moormann en ten Brink, die in de 18de eeuw tot de rijkste kooplieden in Mettingen behoorden. In de gewelfde hoekkamer werd in 1791 het eerste „kredietgezelschap“ van Mettingen geopend. Deze kamer diende in eerste instantie als brandveilige archiefruimte voor belangrijke zakelijke documenten. De grote vestibule schetst een goed beeld van de leefwereld van de toenmalige landelijke bevolking en meerdere historische woonruimtes presenteren de degelijke wooncultuur van de oude Tüöttenhuizen.
Armenpalen waren vroeger te vinden aan de rand van belangrijke handelswegen en dienden ter inzameling van geldstukken voor de financiële ondersteuning van de armen. Deze armenpaal stamt uit de tijd rond 1800 en stond oorspronkelijk langs de „Tüöttenweg“ van Bockraden naar Mettingen. Later werd hij als aandenken verplaatst naar deze plek naast het Amberger processiehuisje.
De eerste geschriften van hof Brenninckmeyer dateren uit 1462. Het is het stamhuis van de gelijknamige Töddenfamilie. De erfgenaam Johann Brenninckmeyer zag in 1671 ten gunste van zijn broers Jörgen en Hermann af van de overname van de ouderlijke boerderij om zich volledig op zijn handelszaken te richten. Hij stond aan de wieg van de oprichting van „C&A Brenninckmeyer“. In 2013 verwierven zijn nakomelingen het landgoed. Het tegenovergelegen streekhuis is een van de drie voormalige „knechtenhuisjes“ van hof Brenninckmeyer. Het stamt uit de 17de eeuw en is het oudste nog bestaande knechtenhuis in Mettingen. In 1971 werd het huis 12 meter verplaatst, naar zijn huidige plek, en dient sindsdien als streekhuis van de streekvereniging van Mettingen.
© 2020 Töddenland-Radweg. Alle Rechte vorbehalten.